Dr. Abigail Marsh is universitair hoofddocent bij de afdeling psychologie en het interdisciplinaire programma in neurowetenschappen aan de Georgetown University. Dr. Marsh is ook de directeur van het Laboratorium voor Sociale en Affectieve Neurowetenschappen. Haar onderzoeksfocus ligt op de cognitieve en neurale basis van sociale en emotionele processen, waarbij empathie en de non-verbale communicatie van emoties centraal staan.
Vraag 1. Hoe raakte je betrokken bij psychopathieonderzoek?
Het waren een aantal factoren. Ik begon met het onderzoeken van de cognitieve en sociale processen die ten grondslag liggen aan zorg en meedogendheid, waardoor ik geïnteresseerd raakte in populaties waar zorg en mededogen ontbreken, en natuurlijk zijn mensen met psychopathische eigenschappen precies zo’n populatie. Zoals ik beschrijf in mijn recente boek (THE FEAR FACTOR), ben ik in mijn twintiger jaren ook aangevallen door een vreemdeling op oudejaarsavond 2000 in Las Vegan. Het incident overtuigde me echt dat er mensen in de wereld zijn die bereid zijn anderen schade toe te brengen, op manieren die de gemiddelde persoon niet eens zou kunnen overwegen, en het versterkte mijn interesse om zulke mensen te begrijpen.
Vraag 2. Welke rol speelt angst (of het gebrek daaraan) bij psychopathisch gedrag?
Op basis van gedragsonderzoek weten we al een tijdje dat mensen met psychopathische eigenschappen neigen om een onverschrokken persoonlijkheden te hebben (dat geldt misschien niet voor mensen met wat soms secundaire psychopathie wordt genoemd, moet ik opmerken). Mensen met primaire psychopathie reageren meestal niet op straf of ze vertonen geen fysiologische, gedragsmatige of subjectieve aanwijzingen van angst als reactie op bedreiging – hoewel ze andere emoties zoals walging, woede of geluk redelijk normaal lijken te ervaren. Naast deze vrij specifieke tekortkoming in het reageren op angst, hebben mensen die psychopathisch zijn, moeite om te herkennen wanneer anderen bang zijn. Dit klopt, of ze nu bange gezichten, stemmen of lichamen ervaren. Een van mijn favoriete verhalen werd oorspronkelijk verteld door mijn collega Essi Viding, die een psychopathische gevangene in een Britse gevangenis testte op zijn vermogen om gezichtsuitdrukkingen te herkennen. Hij miste elk angstig gezicht, wat een behoorlijk slechte prestatie is, zelfs voor iemand die psychopathisch is. Toen hij bij de laatste angstige uitdrukking kwam, staarde hij er een tijdje naar en zei toen: “Ik weet niet hoe die uitdrukking heet, maar ik weet dat mensen er zo uitzien vlak voordat je ze neersteek.” Dat is zo’n opvallende opmerking! Het suggereert dat, hoewel hij wist dat hij zo’n uitdrukking eerder had gezien en zelfs kon herinneren dat hij de uitdrukking zag wanneer mensen worden bedreigd, hij die uitdrukking en die context niet kon verbinden met de emotie-angst. Dat, plus de tekortkomingen in het reageren op angst in deze populatie, suggereren dat het onvermogen om de angst van anderen te begrijpen een fundamenteel empathisch tekort is in psychopathie – ze kunnen deze emotie niet begrijpen bij anderen als ze het zelf niet zo sterk voelen, dus het is logisch dat ze niet echt begrijpen waarom het slecht zou zijn om iemand zo te laten voelen.
Vraag 3. Hoe verschillen de hersenen van psychopathische individuen van de algemene bevolking?
De meest consistente (hoewel zeker niet de enige) afwijking die wordt waargenomen in de hersenen van mensen die psychopathisch zijn, bevindt zich in een structuur die de amygdala wordt genoemd en die betrokken is bij een verscheidenheid aan sociale en emotionele processen, waaronder het coördineren van angstreacties. Bij mensen die psychopathisch zijn, is deze meestal kleiner dan gemiddeld en hypoactief als reactie op bedreigingen of angstige gezichtsuitdrukkingen. Hoogstwaarschijnlijk zijn tekortkomingen in deze structuur – en in de verbindingen met verschillende andere hersenregio’s – de reden dat mensen die psychopathisch zijn, tekorten vertonen in het reageren op angst en in het begrijpen van de angst van anderen.
Vraag 4. Hoe verschillen psychopathische individuen van altruïsten?
In mijn werk ben ik ook geïnteresseerd geweest in het begrijpen van mensen aan de andere kant van het zogenaamde “zorgcontinuüm” van psychopaten. We weten dat psychopathische eigenschappen voortdurend onder de bevolking worden verspreid, wat suggereert dat er zoiets moet zijn als een “antipsychopaat” die zorgzamer en medelevender is dan gemiddeld. Ik heb mensen bestudeerd die buitengewoon altruïstisch zijn – die een nier hebben gedoneerd aan een vreemde – en ik heb geleerd dat ze in sommige opzichten inderdaad antipsychopaten lijken te zijn. Ze zijn bijvoorbeeld beter in het herkennen van de angst van anderen en hun amygdala’s reageren beter op deze uitdrukking en zijn fysiek ook groter. Ze hebben ook lagere niveaus van bepaalde soorten psychopathische eigenschappen en zijn over het algemeen vrij bescheiden, terwijl mensen die psychopathisch zijn eerder narcistisch zijn.
Vraag 5. Aangezien onderzoek in het algemeen voorloopt op toepassing in het veld, wat is dan een verbetering op het gebied van psychopathie die u hoopt te zien plaatsvinden in de komende vijf tot tien jaar?
In de komende 5 jaar hoop ik dat de verschillende groepen mensen die psychopathie studeren, meer overeenstemming gaan bereiken over wat psychopathie nou eigenlijk is. Ik denk dat we dichterbij komen, maar we kunnen meer vooruitgang boeken zodra dat probleem is opgelost. Op dit moment blijven er verschillende meningsverschillen bestaan, deels omdat mensen die bijvoorbeeld een forensisch perspectief hebben, de neiging hebben zich op andere kwesties te concentreren dan mensen die klinisch psycholoog zijn. Dit is een van de redenen waarom interdisciplinair onderzoek altijd moeilijk is, en psychopathieonderzoek is behoorlijk interdisciplinair (wat een goede zaak is!).
Ik hoop dat we de komende 10 jaar beter worden in het identificeren van kinderen met een verhoogd risico op psychopathie in de vroege kinderjaren en dat we interventies ontwikkelen om hun risico te verminderen. Het is een van de grote succesverhalen in autismeonderzoek dat iets soortgelijks heeft gedaan: vroege identificatie en intensieve gedragstherapie die de resultaten aanzienlijk verbeteren. Maar om vergelijkbaar succes te hebben, moeten we natuurlijk absoluut meer geld hebben dan dat we nu hebben. Voor zover belangengroepen kunnen helpen bekend te maken dat onderzoek naar psychopathie enorm onder gefinancierd is in vergelijking met andere klinische aandoeningen – en nog beter, echt lobbyen en aandringen op meer federale financiering – zullen we veel snellere vooruitgang kunnen boeken.
Vertaald door Britt Gruntjes